Terug

Stoppelaar, J.J. de, 1884-1945

Eens vond de trouw den ontrouw op haar pad
En trad hem zonder aarzlen tegemoet.
En dat zij al sinds lang vergeven had,
Hij zag het in haar in haar glimlach en haar groet.

Maar nimmer, nimmer had het hart zoo'n schat
Van liefde en kommer voor één hart vermoed.
Maar zij hield in haar hand zijn hand gevat
En noodde zóó hem aan haar overvloed.

En sprak: 'Mijn woon staat open, 't maal bereid,
Reeds zit de schaar van iedren dag te zaam,
Alleen uw zetel en de mijne is vrij'.

En toen zij ernstig hem had rondgeleid,
- Ach, allen noemden hem nog bij zijn naam -
Wees zij als vroeger 'n plaats hem aan haar zij.


Overgenomen uit: Alleen de liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Liefste

Vreede, Mischa de, 1936

liefste
ik roep naar je
over de bergen
liefste
ik loop naar je
over het water
liefste
ik leef naar je
onder de zon

jouw handen
hebben mijn huid doen smelten
jouw vogels
zijn door mijn haren gevlogen
jij woont
in mijn handel en wandel

ik wil je boot
door de nacht zijn
ik wil je strand
overdag zijn
ik ben je schaal

wil mij vullen

Overgenomen uit: Arie Boomsma, Waarom ben je niet bij mij, Amsterdam: Prometheus 2013.

Liefdesliedje

Waals, Jacqueline van der, 1868-1922

Mijn liefste, waar we beiden zijn,
Daar zijn we met ons bei,
Al de andre menschen, die er zijn,
Ze zijn er niet voor mij.
Ze lachen wel en praten wat,
Ze komen wel en gaan,
Maar doen ze iets of laten dat,
Het komt er niets op aan.

De andre menschen om ons heen,
Zijn ook wel lief en goed,
Maar ik bekommer mij alleen
Om wat jij zegt en doet.
Ik glimlach maar en houd mij stil,
Dit roezig stemgegons,
Waar ieder wat beweren wil,
Wat is het, lief, voor ons?


Overgenomen uit: Alleen liefde houdt stand, gedichten over huwelijk, liefde en trouw, Kampen: Kok 2003.

Echtpaar in de trein

Wilmink, Willem, 1936-2003

Voor Wobke

Met de allerliefste in een trein
kan aangenaam en leerzaam zijn.
De prachtig vormgegeven stoel
geeft allebei een blij gevoel.

Voor 't verre reisdoel kant en klaar
zit ik dus tegenover haar.
De trein maakt zijn vertrouwd geluid
en zij rijdt vóór-, ik achteruit.

We zien dezelfde dingen wel,
maar ik heel traag en zij heel snel.
Zij kijkt tegen de toekomst aan,
ik zie wat is voorbijgegaan.

Zo is de huwelijkse staat:
de vrouw ziet wat gebeuren gaat,
terwijl de man die naast haar leeft
slechts merkt wat zijn beslag al heeft.

Van nieuw begin naar nieuw begin
rijdt zij de wijde toekomst in,
en ik rij het verleden uit.
En beiden aan dezelfde ruit.

Oktober

Wilmink, Willem, 1936-2003

Voor Wobke

In oktober komt april
weer om aandacht vragen,
er is bijna geen verschil
met de lentedagen:
lentelucht en lentegroen,
zonlicht door de blaren,
daarvan mocht het laat seizoen
iets voor ons bewaren.

Alles is in de natuur
door iets nieuws bevangen:
ook het late liefdesuur
wekt een pril verlangen.

Onze zomer is voorbij,
kalmer zijn de zinnen,
maar in 't najaar zullen wij
dieper nog beminnen:
in ons hart de overvloed
van een rijk verleden,
zullen wij het oude land
met nieuwe moed betreden.

Alles is in de natuur
door iets nieuws bevangen:
ook het late liefdesuur
wekt een pril verlangen.


Overgenomen uit: Willem Wilmink, Een eigen Hooglied, Enschede: De Oare Útjouwerij 1996.

Rondeel

Wilmink, Willem, 1936-2003

Hooglied 7:1-3

Uit ons allereerst verlangen
is een groot geluk geboren,
dat zich in geen metaforen,
in geen beelden meer laat vangen:
niet met woorden laat omhangen
die als goud of zilver gloren.
Uit ons allereerst verlangen
is een groot geluk geboren
en ik zal je ook in bange,
zware tijden toebehoren
en ook dan gaat niets verloren in je ogen, lippen, wangen,
van ons allereerst verlangen.


Overgenomen uit: Willem Wilmink, Een eigen Hooglied, Enschede: De Oare útjouwerij 1996.